15 december 2015

Maken de Staten het verschil?

Met enige regelmaat buigen volksvertegenwoordigers zich over de vraag of zij er nog toe doen. Met andere woorden of zij op bepaalde terreinen het verschil kunnen maken. Als je soms geluiden in de media op je laat inwerken en als je soms commentaar van inwoners registreert, kun je bevangen worden door een gevoel van nutteloosheid. Ga maar na. Je werkt hard, leest alle belangrijke dossiers, doet goed mee tijdens commissievergaderingen, neemt deel aan werkbezoeken en allerlei andere activiteiten. Je bent actief in de fractie, onderhoudt contacten met de achterban.

En dan? Dan komen er brieven van inwoners of instellingen, die het ergens helemaal niet mee eens zijn. Hun commentaar is soms bijtend en maar voor een deel gericht op de inhoud. Er staan sneren in, alsof je voor je eigen gewin bezigt bent en niet voor het algemeen belang. Op een andere dag komt het orgaan waarvan je lid bent (gemeenteraad of Provinciale Staten) negatief in het nieuws. Denk aan termen als een 'graaiers-mentaliteit' of 'zakkenvullers'. Alsof de maandelijkse vergoeding in verhouding staat tot de uren die je actief bent geweest. Mijn advies: probeer  een dikke huid en een gladde rug te krijgen en te houden.

Deze week keken ruim 30 van de 55 leden van Provinciale Staten in de spiegel. In de kern ging het over antwoorden op de volgende vragen: Doen we de goede dingen? Doen we de dingen goed? We werden bij het nadenken hierover uitgedaagd door verschillende sprekers. Allereerst de bekende landschapsarchitect Adriaan Geuze. Hij legde zijn liefde voor het landschap van Zuid-Holland uit, maar voegde er in een adem aan toe dat dit volgens hem in bepaald opzicht kapot gemaakt wordt: afzichtelijke windmolens op plekken waar zij spotten met het open landschap, foeilelijke reclamezuilen langs wegen alleen om de gemeentekas te spekken, teloor gaan van traditionele landschapspatronen. Hij riep op om een statement te maken: verklaar Midden-Delfland tot een park tussen de Haagse en Rotterdamse agglomeratie.

Daarna legde bestuurskundige Martijn van der Steen uit dat er verschillende richtingen zijn om overheidsbestuur te beschrijven. We moeten volgens van traditionele opvattingen over de positie en rol van de overheid af en meer gaan denken in termen van netwerken, waarin de overheid een van de partners is.

Tot slot lichtte bestuurskundige Mirjam Oude Vrielink verschillende persoonlijke stijlen uit: bestuurder, coach, ombudsman en partijpoliticus. Aan de hand van een test hadden Statenleden hun eigen stijl kunnen bepalen.

Daarna barstte de discussie los. Moesten we de suggestie van Adriaan Geuze opvolgen? Klopten de bespiegelingen van Martijn van der Steen? Hadden we de juiste persoonlijkheidskenmerken? Maar belangrijker: kunnen we met de juiste bagage het verschil maken? Wat hebben we daarvoor nodig? Een duidelijke richting van het dagelijks bestuur? Of juist meer ruimte en vrijheid om de kaders aan te geven? Genoeg dus voor onderlinge gesprekken. Ik ben benieuwd waar dit toe gaat leiden. In dit jaar hebben we nog een Statenvergadering. Dan staat een hoofdlijnendebat over Europa op de agenda. Een nieuwe vorm, die hopelijk naar meer smaakt.
Servaas Stoop